‘Ik weet nu al waar ik aan toe ben: ik mag uitzien naar iets anders’
WOEZIK - Het seizoen 2012/13 eindigde tegenvallend voor N.E.C.. Eind februari stond de club nog knap zevende, maar daarna werd slechts een van de laatste tien wedstrijden gewonnen. Na een intensieve periode van voorbereiding staat nu het seizoen 2013/14 voor de deur. Net als de club hoopt ook Geert-Arend Roorda op betere tijden. De middenvelder is gezakt in de pikorde van trainer Alex Pastoor en knokt voor zijn terugkeer in de basis.
Door ERIK VAN DAM
De middag is net begonnen in Woezik, waar N.E.C. een week voor de seizoensouverture tegen FC Groningen heeft getraind. De selectie, verdeeld in groepjes, geniet van de lunch. Roorda zit aan de lange tafel in het midden, naast Michel Breuer. Als hij klaar is met eten, neemt hij plaats in een rustiger deel van de zaal voor het gesprek. Roorda bevindt zich inmiddels op een belangrijk punt in zijn loopbaan. Hij is nu 25; dan moeten de ‘vette jaren’ er eigenlijk aankomen. De jaren, waarin hij wekelijks in de basis staat en langzaam toe groeit naar de piek in zijn carrière. Voor Roorda ligt het op dit moment echter anders. Pastoor koos in het seizoensslot voor andere jongens op zijn plek en dat scenario dreigt zich te herhalen.
De trainer heeft de spelers voor het uitkiezen op de positie van Roorda, die wat gezakt is in de pikorde. “Ik wil natuurlijk graag basisspeler zijn, maar op dit moment ziet het daar niet naar uit. Dat is een vervelende situatie, het is lastig. Ik moet gewoon zorgen dat ik beter ben dan de anderen”, zegt hij strijdbaar. “We wisselden vorig seizoen goede wedstrijden af met matige en de trainer koos ervoor iemand anders in het team te zetten. Uiteindelijk eindigden we als vijftiende en of dat goed of slecht is, daar ga ik niet over. Zoiets analyseert een trainer, natuurlijk. Als hij dit seizoen denkt dat hij mij niet nodig heeft, of zonder mij een betere prestatie kan leveren dan mét mij, dan is dat zijn keus. Dan kan ik thuis gaan zitten janken, op de training niet mijn best doen en vervelend zijn. Maar daar schiet niemand iets mee op. Je kunt ook je best doen, proberen zo goed mogelijk voor het team te zijn en kijken wat er gebeurt. Ik moet er dan wel klaar voor zijn om het over te nemen.”
De sportieve omstandigheden van Roorda zijn compleet anders dan die van zes jaar geleden. Hij debuteerde toen in het blauw-witte shirt met de pompeblêden van ‘zijn’ sc Heerenveen. De club waar hij opgroeide en populair werd, razend populair zelfs. Niet zelden zong het publiek hem toe en applaudisseerden ze driftig voor ‘hun’ Geert-Arend. Het was een fantastische tijd voor Roorda, die een berg krediet had om jaloers op te zijn. “Het ging allemaal heel snel. Ik kreeg veel vertrouwen, van zowel Gertjan Verbeek als de fans. Dan mag je een keer een foute pass geven of er niet helemaal goed bij zitten, dat wordt je dan sneller vergeven. Ik was een Friese jongen, sprak de taal, kwam uit de eigen jeugd. Dat vonden de supporters mooi en hun steun deed mij ook goed. Het was een warm huis”, zegt Roorda.
Spijtig genoeg voor de middenvelder en de opgetogen supporters hield het sprookje van de ‘de jongen uit de buurt’ en sc Heerenveen op. Nare blessures zorgden voor lange perioden aan de zijlijn voor Roorda, die steeds probeerde terug te komen. Drieënhalf jaar na zijn debuut zag hij dat er weinig perspectief was in het eerste en liet hij zich verhuren aan Excelsior. Een verbazingwekkende tijd volgde: hij won direct het vertrouwen van Pastoor, kwam ‘op tien’ en scoorde aan de lopende band voor de Rotterdammers. Het gerucht ging dat sc Heerenveen al een nieuw contract voor hem aan het opstellen was, maar dat was niet het geval. “Die aanbieding is er nooit geweest. Logisch ook, want ik brak mijn voet en dat gaf Heerenveen ook onzekerheid”, zegt Roorda nu. Een aanbieding van de club bleef uit en de middenvelder diende zijn oude contract, tot de zomer van 2012, gewoon uit.
Zijn laatste seizoen sleet hij vooral op de reservebank en N.E.C. pikte hem op. Na een debuutjaar zonder echte uitschieters is het nu de vraag wat er met Roorda gaat gebeuren. Op 3 september sluit de transferperiode voor de Nederlandse clubs. N.E.C. heeft dan de eerste vijf speelronden al achter de rug en als Roorda daarin niet of nauwelijks gebruikt wordt, volgt er misschien een nieuwe stap. “Ik weet nu al waar ik aan toe ben: ik mag uitzien naar iets anders. Dus ja, dat is wel bezig, ik sta voor iets anders open. Ik hoop dat ik ergens mijn sportieve prestaties kan tonen en kan helpen het niveau omhoog te tillen. Als er niets komt, dan ga ik hier mijn stinkende best doen. Ik kan dan boos gaan doen, maar daar heeft niemand iets aan. Mijn medespelers niet, de trainer niet, de supporters niet, ik niet. Dat visitekaartje moet en wil ik afgeven aan iedereen. We zullen wel zien wat er gebeurt. Een deadline heb ik niet, het is voetbal hè? Het ene jaar begint het al in juni, het andere jaar pas in augustus. Als ik hier blijf, ga ik er alles aan doen om ervoor te zorgen dat ik ga spelen. Mocht er iets anders interessants komen, dan zou dat ook leuk zijn. Ik kan wel een open sollicitatie doen, maar ik denk dat de meeste mensen me wel kennen.”
De vraag die beklijft is of Roorda het in de toekomst alsnog gaat maken in het Abe Lenstra Stadion. De plek waar hij zó werd toegejuicht en aangemoedigd, dat het bijna surreëel leek. “SC Heerenveen blijft speciaal, daar ben ik vanaf mijn achtste opgegroeid. In die zin is het zeker mijn club. De droom om daar succesvol te zijn is er nog, zeker. SC Cambuur? Ik heb de geruchten gelezen, maar ik heb niets gehoord. Dan moet je bij mijn zaakwaarnemer zijn. Tussen Cambuur en Heerenveen heerst gezonde rivaliteit, net als tussen Ajax en Feyenoord, Barcelona en Real Madrid, Manchester United en Manchester City. Heerenveen is een grote club, Cambuur meer een volksclub, het stadse van Friesland. Ik kan niets slechts zeggen over Cambuur, mijn broer heeft er zelfs nog gekeept. Het is een mooie club, het is nu alleen niet aan de orde. Ik kan wel stoer zeggen dat ik nooit naar Cambuur ga, maar wie weet wat de toekomst brengt? Ik vind dat altijd zo apart, als mensen dat roepen: ‘ik ga nooit naar die club’. Dat doe ik niet, ik ga geen deuren dicht gooien die ik liever open houd.”